Dit verhaal begint in het jaar 61 in Batavodorum, een stadje aan de rivier de Waal, iets ten oosten van waar nu Nijmegen ligt.
Er woonden mensen van adel, kooplieden en ondernemers met een bloeiend bedrijf. In elk geval mensen die genoeg geld hadden om een huis te kunnen laten bouwen of kopen in de stad. De rest van de Bataven woonde in houten woonstalboerderijen verspreid over het eiland tussen Rijn en Waal. Dat eiland bestond uit de huidige Betuwe. In Zuid-Holland woonde een stam die nauw verwant was aan de Bataven: de Cananefaten.
De rivier de Rijn vormde in die tijd de noordgrens van het Romeinse Rijk. De streek waar de Bataven en de Cananefaten woonden, behoorde dus ook tot dit Rijk, het noorden van ons land niet.
In het jaar 61 omvatte het Romeinse Rijk alle landen rond de Middellandse Zee en daarbij nog West-Europa en een flink stuk van Brittannia. In Rome zat keizer Nero op de troon.
Om dat immense rijk te kunnen besturen, hadden de Romeinen het onderverdeeld in provincies: Gallia, Belgica, maar ook bijvoorbeeld Egypte en Syria. Ons land, beneden de Rijn, hoorde bij de provincie Germania Inferior, niet te verwarren met Germania Superior. De Germaanse stammen aan de andere kant van de Rijn wisten de Romeinen buiten de deur te houden. Zij woonden in Germania Magna.
Al die provincies werden bestuurd door gouverneurs, die de keizer zelf had aangesteld. Uiteraard waren dat mannen die het met hem eens waren.
Om het Rijk te bewaken en verder uit te breiden, had de keizer legers nodig. Die legioenen lagen verspreid door het Rijk. In het jaar 61 had keizer Nero zo’n dertig legioenen: een paar in Brittannia, in Gallia, in Pannonia, in Syria, in Noord-Afrika. Overal dus. De legioenssoldaten zwoeren trouw aan de keizer en hadden alles voor hem over. Dat wil zeggen …
Soms waren de soldaten ontevreden, bijvoorbeeld als de keizer te veel geld uitgaf aan luxe en vooral te weinig aan hen. Of als hij het Rijk niet krachtig genoeg regeerde. En dan kon het gebeuren dat hun leiders de koppen bij elkaar staken en begonnen te smoezen over iemand anders, die volgens hen een veel betere keizer zou zijn.
In dit verhaal, dat zich afspeelt in de jaren 61 tot en met 70, zullen we dat ook zien gebeuren. Vooral in het jaar 69 kon een keizer niet lekker achterover leunen om op zijn gemak te genieten van zijn keizerschap. Het was altijd oppassen geblazen.
Naast de legioenen had de keizer nog een hele verzameling hulptroepen. Die trokken op met de legioenen als er hier of daar een klus geklaard moest worden. Of ze bewaakten de forten langs de grenzen van het Rijk, bijvoorbeeld langs de Rijn of de Donau.
In die hulptroepen zaten soldaten uit allerlei provincies, want dienst nemen bij de Romeinen had grote voordelen. Zo kreeg je in het leger doorgaans genoeg te eten en op gezette tijden je loon.
Voor de echte doorzetters lag na 25 jaar het Romeinse burgerrecht klaar.
Dit betekende voor de veteraan toegang tot bepaalde ambten, maar vooral het recht tot het sluiten van een huwelijk en het opstellen van een testament. Zijn nakomelingen kregen vanzelf ook het burgerrecht en daarmee het recht om zijn bezit te erven.
In 61 woonden de Bataven op Bataveneiland, maar zo was het niet altijd geweest. In feite hadden de Romeinen hen uitgenodigd om daar te komen wonen.
Oorspronkelijk behoorden zij tot een Germaanse stam, de Chatten, die in de buurt van het tegenwoordig Duitse Hessen woonden. Die Chatten hadden een koning, die wel met de Romeinen wilde samenwerken. Hij sloot een verbond met hen: hij zou verse soldaten leveren voor de hulptroepen en in ruil daarvoor hoefde de stam geen belasting te betalen. De koning en zijn familie werden zelfs extra beloond. Zij ontvingen het Romeins burgerrecht en mochten zich Juliërs noemen, net als de Romeinse keizerlijke familie. Maar niet alle vooraanstaande Chatten waren zo pro-Romeins en toen de ruzie hoog opliep, boden de Romeinen de koning en zijn aanhangers een nieuwe woonplek aan, het land tussen de (oude) Rijn en de Waal (tegenwoordig de Betuwe.) Daar woonden al wel wat mensen, maar die mengden zich met de nieuwkomers. Dat werd de stam der Bataven.
Die uitnodiging van de Romeinen kwam niet zomaar: voor hen was het handig als er aan hun Rijksgrens een stam woonde die hen goed gezind was. Op het eiland tussen Waal en Rijn konden zij boerderijen beginnen, voedsel verbouwen en handel drijven .
De Romeinen hielpen hen zelfs met het bouwen van hun stad aan de oever van de Waal, niet al te ver van de plek waar de Waal zich afsplitst van de Rijn. Geen wonder dat die stad er vanzelf een beetje Romeins uit ging zien. Er waren twee hoofdstraten, die haaks op elkaar stonden met zijstraten en nog wat zijstraten, allemaal even recht en haaks. Het resultaat was een blokkenpatroon.
Er werden huizen gebouwd van hout, steunbalken en pleisterwerk. Zo verrees Batavodorum in het jaar 39 voor Christus.
De Juliërs waren hiermee zeer in hun nopjes. Zij voelden zich Romeins en een echte Romeinse stad was precies wat bij hen paste. De Bataven en de Romeinen waren bondgenoten. De Bataven leverden jongens voor het leger,
ze dreven handel, ze werkten op het land of in de stad, ze betaalden geen belasting en leken tevreden.
In het jaar 41 kwam keizer Claudius aan de macht, en die was heel wat guller met het Romeins burgerrecht. Er ontstond een nieuwe groep Bataven die zich Romeins burger kon noemen: de Claudiërs. En natuurlijk vonden deze mensen zichzelf even belangrijk als de koninklijke Juliërs. Het koningschap werd zelfs afgeschaft: er kwam een gekozen magistraat die de stam bestuurde. De Juliërs verbeten zich, maar probeerden dat niet al te zeer te laten merken. Er was immers niets aan te doen.
Veel Bataven dienden in de Romeinse hulptroepen en dat liep redelijk goed tot aan het jaar 69. Dat was een onstuimig jaar in Rome met maar liefst vier troonswisselingen: de ene keizer zat nog niet op zijn troon of de volgende probeerde hem er weer af te schuiven.
Toen de gouverneur van Neder-Germanië, Vitellius, wilde optrekken naar Rome om keizer Otto van de troon te stoten, liet hij extra Bataven werven voor zijn leger. Hij zou zelfs kinderen, kreupelen en grijsaards hebben laten optrommelen. Dat zette kwaad bloed bij de Bataven. Julius Civilis telg van de koninklijke familie rook zijn kans. Zou hij deze onvrede niet kunnen gebruiken voor zijn eigen zaak? De tijd was rijp om de Bataven verder op te stoken tegen de Romeinen en zo zou hij wellicht het oude koningschap in ere kunnen herstellen met hijzelf op de troon. Toen een paar maanden later een volgende keizer, Vespasianus, hem vroeg om de troepen van Vitellius bezig te houden in het Rijnland zodat hij Vitellius makkelijker kon verslaan, wist Civilis het zeker: hij zou die bestelde opstand handig inzetten voor zijn eigen zaak en zo groeide de klein bedoelde opstand uit tot een opstand van formaat die de boeken in ging als de Bataafse opstand.
Verantwoording
Hoe beweegt mijn hoofdpersoon Idris zich temidden van dit alles?
Bij de opening van dit verhaal in het jaar 61, woont hij als dertienjarige Bataafse jongen in Batavodorum. Zijn jeugdvriend is Briganticus, een historische figuur. Tacitus noemt hem een geboren Bataaf. Julius Civilis is zijn ook. Tacitus zegt over deze twee: ‘En aangezien haatgevoelens tussen naaste familieleden veelal heftig zijn, waren hij en zijn oom verklaarde vijanden.’
Drie jaar later komt Idris door toedoen van zijn stiefbroer terecht in een slavenkaravaan die over de Alpen naar Rome trekt. Bewijs voor dit soort karavanen en hun route heb ik op verschillende plaatsen gevonden o.a. in de afbeelding van aan elkaar geketende slaven op een grafsteen en in een bronzen ‘danktablet’ dat door een slavenhandelaar is achtergelaten in het heiligdom van de lokale godheid op de Grote Sint Bernhardpas, toen hij daar met zijn ‘handel’ veilig aangekomen was. Idris maakt ook mee dat de Romeinse slavenhandelaar onder wiens hoede hij over de Alpen trekt een votiefsteen (danksteen) wil plaatsen op de bergpas. Ik vond de tekst opmerkelijk vandaar dat ik die in aangepaste vorm gebruikt heb.
In Rome wordt Idris aangekocht door generaal Paulinus, een historische figuur. Hij heeft zijn sporen verdiend met zijn optreden in Afrika en in Brittannië. Daarna is hij naar Rome verplaatst. In het jaar 66 wordt hij consul. en in 69 leidt hij een legioen in de Eerste Slag op de Povlakte.
In Rome krijgt Idris ook veel mee van de grillen van keizer Nero. Ook diens wreedheid blijft niet onopgemerkt zoals het doodschoppen van zijn zwangere vrouw en de moord op tegenstanders, bijv. de dichter Lucanus.
Door een heldendaad van Idris adopteert Paulinus hem als zoon en een gevolg daarvan is een carrière in het leger. Idris krijgt een positie in het Dertiende Legioen in Pannonië. Dat Dertiende Legioen neemt deel aan de strijd op de Povlakte en Idris vecht onder zijn adoptiefvader Paulinus, die daar als generaal door keizer Otho naartoe is gestuurd.
Paulinus vlucht en gaat naar het hof van Vitellius in Lyon, Idris reist hem na.
Paulinus vertelt aan de nieuwe keizer dat hij ervoor heeft gezorgd dat zijn troepen, die dus voor Otho vochten, de strijd zouden verliezen zodat Vitellius kon winnen. Dit vermeldt Tacitus ook. Wat er verder met Paulinus is gebeurd is onbekend en daar heb ik de geschiedenis naar mijn hand gezet: ik laat Idris een mooi pleidooi houden voor zijn adoptiefvader waardoor Vitellius hen laat gaan. Paulinus en Idris duiken onder wat logisch is, want door zijn vlucht en door zijn laffe verhaal loopt Paulinus gevaar en Idris, als adoptiefzoon, met hem.
Het zoontje van Vitellius met zijn spraakgebrek is ook ontleend aan Tacitus.
Zoals hierboven al aangegeven begint in het jaar 70 de opstand van de Bataven.
De nieuwe keizer Vespasianus stuurt dan generaal Cerialis op hen af Ook hij is dus een historische figuur inclusief zijn minnares Claudia Sacrata met wie hij nachtelijke avonturen beleeft.
De bijzonderheden die worden beschreven in de strijd met de Bataven zijn ook gebaseerd op de Historiën van Tacitus zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van Briganticus de strijd in Trier, de gevangenneming van de twee tantes van Briganticus in Keulen, de strijd bij Xanten en de aanval van Civilis op Heerewaarden, waarbij Briganticus wordt gedood. Ook de verwikkelingen daarna zijn gebaseerd op de tekst van Tacitus: de inspectie van de winterkampen, de botenkaping, het vertoon van Civilis en het binnenvallen van Bataveneiland door de troepen van Cerialis, het onderlopen van het kamp door overvloedige najaarsregens en ten slotte de onderhandelingen met Civilis op de opgebroken brug.
Over de verblijfplaats van de verdreven Bataven en over de locatie van de afgebroken brug, waarop onderhandeld wordt, wordt al heel lang geschreven en geruzied. Mij leek het logisch dat de Bataven van het eiland naar het oosten zouden vluchten, naar hun bondgenoten, de Bructeren, en de inwoners van het afgebrande Batavodorum naar het zuiden naar hun bondgenoten de Cugernen. En dat door dezelfde oorzaak: Civilis steekt de Drususdam door waardoor de Waal heel hoog komt te staan en de Rijn heel laag, daar blijft nauwelijks iets van over. Vanaf het eiland naar het oosten is dus een goed begaanbare vluchtweg. Maar de inwoners van Batavodorum komen de hoge Waal niet over en zijn dus aangewezen op een vluchtroute naar het zuiden.
De locatie van de brug zoals ik die beschrijf heeft daar alles mee te maken.
Het Rijnwater (en de watertjes die daarvan afhankelijk zijn) ten noorden van de Drususdam staat laag tot zeer laag, daar heeft een opgebroken brug weinig zin. Vandaar mijn keuze voor de bovenloop van de IJssel, want de IJssel ontspringt los van Rijn of Drususdam.
Mijn hoofdpersoon Idris trekt mee met Cerialis en heeft daarbij zijn eigen problemen. In de eerste plaats is hij aangesteld als ziener en daarin faalt hij. Dat wordt in verband gebracht met zijn Bataafse origine en dat is gevaarlijk voor hem. Tegelijkertijd raakt dit aan een ander probleem: hij voelt zich ook heel erg Bataaf en hij vindt het moeilijk op te trekken tegen zijn eigen volk. Maar daarnaast is hij inmiddels ook heel Romeins geworden. Hij is met Briganticus eens dat de Bataven dom bezig zijn, natuurlijk moeten ze niet opstaan tegen de Romeinen: het is niet alleen zinloos, ze hebben ook veel aan de Romeinen te danken. Toch is het nog wel iets anders om echt onderdeel te zijn van een strijd tegen je eigen volk. Briganticus zei altijd: dat is oorlog, maar Idris weet inmiddels dat hij zo niet kan denken.
Bij de onderhandelingen weet hij een goede deal voor de Bataven uit het vuur te slepen. Idris heeft niet bestaan, hij is ontsproten aan mijn fantasie. Maar de deal met de Bataven is opvallend mild. Dus … wie weet?